Ik acht mezelf geen recensent, ik vel ook geen oordelen zonder het fijne ervan te weten, en meningen bouw ik op in de tijd mij gegeven.
Ik ben ook geen teeveekijker. Ik neem wat zaken tot me via NLZIET op m’n laptop, en de echt goede dingen kijk ik graag met vrienden, die grote schermen met perfect geluid thuis hebben, en met wie je je bevindingen kunt delen zonder een storende factor tijdens het gezamenlijk kijken te zijn. ‘Mannenavond’, noemen we zulke van tevoren afgesproken popcorn- en spareribssessies. Leuke momenten in de tijd, en we houden ze erin. De enige vrouwen waar we zeker van zijn dat we zielsveel van ze houden, zijn onze dochters.
Maar gisteravond werd er een aanvang genomen met de Vlaamse documentaireserie ‘Godvergeten’ op NPO 2 en dat wilde ik toch wel even ondergaan. Immers, het gaat over misschien wel de zwartste ervaring die mijn generatiegenoten hebben moeten ondergaan: seksueel misbruik door religieuzen, en er niet over mogen of kunnen praten. Vreselijk.
Maar ik schrok er toch nog van, ik heb nooit geweten dat het zó ver ging. Nog erger dan erg, en het verdriet is onnoemlijk groot. Dit had nooit mogen gebeuren…
En mijn gedachten dwalen onwillekeurig terug naar mijn jeugd, mijn tijd waarin ik misdienaar was in de kerk van een havenwijk waar de arbeiders met hun gezinnen in kleine huisjes woonden onder rook van de haven en de distilleerderijen. ‘Zwart Nazareth’ werd de wijk genoemd, omdat de stenen roetzwart zagen, en de lantaarnpalen schaars geplant.
Ik was er gelukkig, en al helemaal als misdienaar. Mijn vriendje en ik werden voor iedere rouw en trouw uit de klas gehaald. Immers, zowel hij als ik hadden een bleke huid en lichtblond haar, het ideale misdienpaar, vleesgeworden engelen, en onze pastoor was een gouden vent. Ik diende de ochtendmissen van 7.00 uur, en ‘s zondags die van 10.00 uur, en mocht dan het evangelie voorlezen. Dat was een erebaantje. Hij gaf je het gevoel iemand te zijn. Iemand die belangrijk was.
Iedereen was arm en woonde klein, maar de pastoor had een pingpongtafel en een enorme racebaan, en wat ik het mooist vond: een grote boekenkast met leeswerk dat je niet in de bibliotheek vond. Zijn pastorie telde 17 kamers, hij zette alle deuren open, als het aan hem lag. Een mensenmens.
Hij stak nooit een vinger uit, keek vaak grinnikend toe. Hield gepreksavonden voor pubers. Hij heeft me met mooie herinneringen de wereld van de grote mensen ingestuurd. Ik ben hem blijven bezoeken tot mijn 23e. Hij vertrouwde me ooit toe dat ik op m’n 18e iets had bekend wat hij in zijn leven te laat had beseft: God bestaat niet.
Dus, hoe dan ook, niet iedere religieuze was, en is slecht. Ondanks alles wat er is gebeurd, er waren echt Gods dienaars met iets van een goede God in zich.
Ik ben er dankbaar voor om als jongetje zo’n man te hebben gekend…
Wat mooi geschreven en weer een mooi eerbetoon. Chapeau Aad.