Toen ik in Roosendaal kwam werken en in den beginne via mijn collega’s de Roosendalers en de Bergenaren ietwat leerde kennen viel het mij op hoe neerbuigend de Roosendalers over hun stad praatten.
Ik begreep dat echt niet. Een tijd lang arriveerde ik met de trein vanuit Breda op het station, wat ik een prachtig gebouw vond, en liep zo via het lange Perron 1 waar steevast een rode NS- seinvlag in een zinken emmer te wachten stond op het moment dat iemand hem mee zou nemen. Je naderde dan de plek waar een luizenhuisje stond en dan volgde een breed pad dat je naar beneden lopend in de Stationstraat bracht, en als je dan schuin overstak wachtte daar de Ludwigstraat in haar adembenemende schoonheid. Vanaf de linkerzijde wierp je dan een blik in de sfeervolle Vincentiusstraat met haar school en gezellige huizen. Dan een klein stukje Vughtstraat met haar ‘rijke huizen’ en het park, dan langs Bakker van de Bemd ( ‘Bakt Beter Brood’ ) waar de hambroodjes al heerlijk geurend op afstand te bemerken waren.
Ik vond, en vind, Roosendaal heel mooi. Met heel mooie herinneringen, waarvan de basis toen gelegd werd.
Als ’bovensloter’ moest ik enorm wennen aan de plaatselijke dialecten. Immers, Brabants Nieuwsblad werd gemaakt door Roosendalers én Bergenaren, die hun eigen taal voerden. Dat ‘Poeiersjokkelaot’ chocolademelk was, dat duurde allemaal even bij mij, vooral als er snel gesproken werd.
Toen, in 1978, was Roosendaal best mooi, al was het afbreken van haar werkelijke glorie al begonnen. Er verdween veel mooie architectuur in de stad, en toen hoorde ik voor het eerst de naam van die bijzondere Roosendaalse architect noemen: Jac Hurks.
Jac Hurks was het, die de Ludwigstraat had gebouwd, en zoveel andere schitterende bouwwerken, zoals de Josephkerk met haar bakstenen koepel in het binnenste van haar puntdak. De Deken wilde een kerk met een koepel, maar Hurks bouwde er een waarvan de vorm vanaf buiten niet te zien was.
Als fotograaf maakte ik vanzelf kennis met de architectuur van Roosendaal, met name de Amsterdamse School, en met de mensen van het Hurksgenootschap. Architecten, oud-architecten, hun partners en architectuurliefhebbers. Ik vergezelde hun op hun tochten naar plaatsen waar bijzondere bouwwerken waren gerealiseerd, zo omstreeks de jaren ’20 en ’30. Veel Amsterdamse Schoolstijl, de paleizen voor de arbeiders, de bruggen als kunstwerken, en ik wilde er alles van zien. Nog steeds.
Gisteren ben ik met de jaarlijkse busreis van het Hurksgenootschap mee geweest. Diverse dingen gezien in Vlijmen, en daarna wachtte de zo bijzondere St. Johannes De Doper, een kerk met vele koepeldaken en gebouwd in een mengeling van maar liefst 7 bouwstijlen.
Maar ik maak me zorgen over het voortbestaan van het Genootschap. De leeftijden stijgen, de bus wordt leger. Steeds meer weduwen en weduwnaars, en ja, ik hoor daar ook bij… Steeds meer bekende Roosendalers, ze vallen weg…
Het is me een raadsel waar de eventuele nieuwe leden blijven. Hebben de Roosendalers echt niets meer met architectuur. Interesseert ze het niet..?
Geen idee… Maar ben je een wat jongere Roosendaler of Roosendaalse, of zelfs dat niet, en twijfel je om je aan te sluiten..? Laat die twijfel maar eens varen, en leer nog meer te geniet van architectuur en verwante kunstvormen.
Ik wijs je de weg wel…
Mooi omschreven over Roosendaal het is idd sterk aan het veranderen, ben zelf al 6 generaties Roosendaler in 1963 geboren in de Emmastraat
Mooi verhaal Aad! Helemaal met jou eens dat we veel trotser op Roosendaal moeten zijn!
En er wordt zoveel (leuks) in Roosendaal georganiseerd dat het soms vraagt om keuze’s te maken.😃
Daar staat Roosendaal bekend om, Ada. Er was een periode in werkzaam (Foto-)grafisch leven, dat Roosendaal in het Top 5-lijstje stond van meest organiserende steden. Zelfs boven Amsterdam en Rotterdam. En ik moest overal bij zijn, leek het wel… 😉
Tijdens mijn middelbareschooldagen, om precies te zijn in 1957, verscheen van Anton Koolhaas de (dieren)verhalenbundel “Vergeet niet de leeuwen te aaien.” Daarin kwam de zin voor: “Goed gebruld Leeuw”. Ik zette de bundel op mijn leeslijst voor mijn eindexamen en de examinator vond dat aanleiding om mij door te zagen over mijn keuze. Hoe dan ook werd “Goed gebruld Leeuw” taalkundig ingelijfd in ons gezin, en ook nú gebruik ik het nog op momenten dat ik het volstrekt eens ben met een krachtige uitspraak -statement zo u wilt- van een persoon. Zoals die van Aad wanner hij de Roosendalers oproept zich te interesseren voor architectuur in hun stad en daarmee het voortbestaan van het Hurksgenootschap.
Waren er al niet oude Hurksgenoten met mij op de Oude Leeuwenrui in Antwerpen Nou dan !
Tijdens mijn middelbareschooltijd in Breda (Ja, Aad, in Breda) kwam mijn vader aanzetten met een bundel dierenverhalen van Anton Koolhaas. Om precies te zijn in 1957. Het titelverhaal luidde: “Vergeet niet de Leeuwen te aaien.” Het ging over een leeuw in gevangenschap met heimwee naar de wildernis. Ik zette dit boek op mijn examenlijst en de gecommitteerde heeft me er over doorgezaagd. (waar ik niet op bedacht was). Ergens in het verhaal kwam de zin voor: “Goed gebruld leeuw.” Dat werd in ons gezin een gevleugelde kreet.
Lees ik nu Aad’s verzuchting over het gebrek aan interesse voor Roosendaalse architectuur en vergrijzing van het Hurksgenootschap plus de opwekking om daar iets aan te doen, dan zeg ik: Goed gebruld leeuw.
Leonard van Woensel
Dankjewel, Leonard..! Het lijkt wel of iemand eerst een bepaalde leeftijd bereikt moet hebben om de schoonheid om hem of haar heen te zien. Was ik de enige die dat op jonge leeftijd wel zag..? Welnee, ook toen kende ik jonge fotografen om mij heen die mij soms meer over details of architecten wisten te vertellen dan dat ik zelf dacht te weten…